Hoe lees je een weerkaart
Weten hoe je een weerkaart leest kan je helpen bij het begrijpen van het weer en weten wat je kunt verwachten. Hogedrukgebieden (H) hebben bijvoorbeeld heldere luchten, terwijl lagedrukgebieden (L) stormachtig kunnen zijn. Blauwe koudefrontlijnen brengen regen en wind in de richting van de pijlen. Rode warmtefrontlijnen brengen kortstondig regen gevolgd door opwarming in de richting van de halve cirkels.
Als je meer informatie wilt over het lezen van weerkaarten, blijf dan lezen!
De grondbeginselen leren van weerkaarten
1: Begrijp de algemene begrippen van neerslag.
Wat de meeste mensen het belangrijkst vinden is neerslag. Binnen de meteorologie is dat elke vorm van water dat op het aardoppervlak valt. Enkele vormen van neerslag zijn regen, hagel, sneeuw en ijzel.
2: Hogedruk systemen.
Een belangrijk aspect van weerinterpretatie houdt in dat je begrijpt wat de gevolgen zijn van verschillen in luchtdruk. Hogedruk impliceert droog weer. Een hogedruksysteem is een
luchtmassa met dichtere lucht, omdat de lucht koeler en/of droger is dan de omringende lucht. Dus valt zwaardere lucht naar beneden en weg van het midden van het druksysteem.
 
- Bij hogedruksystemen zal het weer de neiging hebben om helder te worden of op te klaren.
3: Lagedruksystemen.
Lage druk wordt meestal geassocieerd met vochtige lucht en in sommige gevallen neerslag.
Een lagedruksysteem is een luchtmassa die minder dichte lucht heeft omdat de lucht vochtiger en/of warmer is. Omringende lucht trekt naar binnen, naar het midden van het lagedruksysteem, omdat de lichtere lucht opstijgt die vochtige lucht afkoelt, waardoor vaak wolken en neerslag ontstaan.
 
- Je ziet dit effect wanneer lucht van onzichtbare waterdamp wordt gedwongen om te
  condenseren in druppels wanneer het contact maakt met de buitenkant van een koud glas).
  Maar druppels vormen zich als het glas ook maar iets koud is dus zal stijgende lucht van een
  lagedrukgebied alleen regen produceren als het daar kan komen waar de lucht koel genoeg is
  om de waterdamp in druppeltjes te condenseren die te zwaar zijn om in de opstijgende lucht
  te blijven.
 
- Bij zeer lagedruksystemen zijn er stormen onderweg (als deze niet al zijn gearriveerd).
  Wolken beginnen zich te vormen en te verplaatsen langs de hemel, en donderwolken vormen
  zich wanneer vochtige lucht zeer hoog wordt opgestuwd. Soms kunnen zich tornado's vormen
  wanneer zeer koude, droge lucht uit een hogedrukgebied botst met zeer warme,
  vochtige lucht uit een lagedrukgebied.
4: Bestudeer een weerkaart.
Let op een weerkaart op het journaal, online, of in de krant. Andere bronnen zijn eventueel tijdschriften en boeken, maar die zijn natuurlijk niet actueel. Kranten zijn een handige methode om een weerkaart te vinden, en ze zijn goedkoop, betrouwbaar, en kunnen verknipt worden zodat je ze mee kunt nemen terwijl je de interpretatie van de symbolen leert.
5: Analyseer een klein gedeelte van de weerkaart.
Vind, indien mogelijk, een kaart voor een kleiner gebied – deze zijn vaak gemakkelijker om te interpreteren. Het interpreteren van een grotere kaart voor een groter gebied kan moeilijk zijn voor de beginner. Let op de kaart, de locatie, lijnen, pijlen, patronen, kleuren en getallen. Elk teken telt en ze zijn allemaal verschillend.
De luchtdruk aflezen
6: Begrijp wat luchtdruk meet.
Dit is het gewicht of de druk die de lucht uitoefent op de grond en wordt gemeten in millibar.
Het is belangrijk om de luchtdruk te kunnen lezen, omdat druksystemen verband houden met bepaalde weerpatronen.
 
- Een gemiddeld luchtdruksysteem is 1013 mb (76 cm kwik)
- Een typisch sterk hogedruksysteem is ongeveer 1030 mb (77 cm kwik).
- Een typisch lage druksysteem is ongeveer 1000 mb (75 cm kwik).
7: Leer de luchtdruksymbolen.
Bekijk om de luchtdruk op een oppervlakteanalyse-weerkaart te lezen de isobaren (iso=gelijk, bar=druk) – regelmatige, gebogen lijnen die gebieden aangeven met een gelijke luchtdruk. Isobaren spelen een belangrijke rol bij het bepalen van de snelheid en de richting van de wind.
 
- Wanneer de isobaren concentrische, gesloten (maar niet altijd ronde) cirkels vormen, dan geeft
  de kleinste cirkel in het centrum aan dat er een drukcentrum is. Dit kan ofwel een
  hogedruksysteem zijn (een 'H' in het Engels, of een lagedruksysteem (een 'L' in het Engels.
- Lucht stroomt niet door drukverlopen, maar eromheen als gevolg van het corioliseffect.
  Vandaar dat windrichting wordt aangegeven door de isobaren, tegen de klok in rond de
  dieptepunten (cyclonische stroom) en met de klok mee rond hoogtepunten (anti-cyclonisch)
  op het noordelijk halfrond, waardoor er wind ontstaat. Hoe dichter de isobaren bij elkaar
  staan, hoe sterker de wind.
8: Leer het interpreteren van een lagedruksysteemcycloon.
Deze stormen worden gekenmerkt door toenemende bewolking, wind, temperatuur en kans op neerslag. Ze worden op een weerkaart weergegeven door isobaren die dicht bij elkaar staan en met pijlen die rechtsom wijzen (op het zuidelijk halfrond) of linksom (op het noordelijk halfrond), meestal met een 'T' in de middelste isobaar, dat een ronde cirkel vormt (de letter kan variëren, afhankelijk van de taal waarin het weerbericht wordt gepresenteerd).
 
- Radarbeelden kunnen lagedruksystemen weergeven. Tropische cyclonen (zuidelijke Grote
  Oceaan) heten ook wel orkanen rond Amerika of een tyfoons in de kustgebieden van Azië.
9: Leer het interpreteren van een hogedruksysteem.
Deze condities geven helder, rustig weer aan met verminderde kans op neerslag. Drogere lucht resulteert meestal in een groter bereik van hoge en lage temperaturen.
 
- Op een weerkaart worden ze weergegeven als isobaren met een 'H' in de middelste isobaar
  en pijlen die aangeven in welke richting de wind waait (met de klok mee op het noordelijk
  halfrond, en tegen de klok in op het zuidelijk halfrond). Net zoals cyclonen kunnen zij ook
  worden aangetoond met radarbeelden.
De verschillende fronttypen interpreteren
10: Observeer de typen en bewegingen van weerfronten.
Deze markeren de grens tussen warme lucht aan de ene kant en koude lucht aan de andere.
Als je dichtbij een front bent en je weet dat het front naar je toe beweegt, dan weet je dat er
een weersverandering op komst is (zoals wolken, neerslag, storm en wind) wanneer het front boven je passeert. Bergen en grote watermassa's kunnen dit pad verstoren.
 
- Op een weerkaart zie je soms enkele lijnen met halve cirkels of driehoeken aan een van,
  of beide, zijden. Deze geven de grenzen aan voor de verschillende fronttypen
11: Analyseer een koufront.
Binnen deze weerpatronen zijn stromende regen en hoge windsnelheden niet ongewoon.
Blauwe lijnen op weerkaarten met driehoeken aan een kant, stellen koufronten voor.
De richting van deze driehoeken wijzen in de richting waarin het koufront zich beweegt.
12: Analyseer een warmtefront.
Deze gaan vaak gepaard met een geleidelijke toename van regen terwijl het front nadert, gevolgd door een plotselinge opklaring en opwarming nadat het front is gepasseerd. Indien de warme lucht onstabiel is, kan het weer gekenmerkt worden door aanhoudende onweersbuien.
 
- Een rode lijn met halve cirkels aan een kant geeft een warmtefront aan. De kant waar de halve
  cirkels zich bevinden geeft de richting aan van het warmtefront.
13: Analyseer een Occlusiefront.
Dit wordt gevormd wanneer een koufront een warmtefront overneemt. Hij wordt in verband gebracht met diverse weertypen (mogelijk onweer) afhankelijk van of het een warme of een koude occlusie is. Het voorbijtrekken van een occlusiefront brengt meestal droge lucht met zich mee (een lager dauwpunt).
 
- Een paarse lijn met halve cirkels en driehoeken die beide aan dezelfde kant staan, geeft een
  occlusiefront weer. De kant waar ze staan geeft aan in welke richting het occlusiefront zich
  beweegt.
14: Analyseer een stationair front.
Dit is een grens tussen twee verschillende luchtmassa's, die niet beweegt. Deze fronten brengen lange, aanhoudende regenperiodes met zich mee die op een plek blijven, en zich in golven bewegen. Een halve cirkel langs de grens aan de ene kant en driehoeken langs de andere kant, geven aan dat het gaat om een front dat zich niet verplaatst in een bepaalde richting.
Andere symbolen op een weerkaart interpreteren
15: Leer het om de modellen van een weerstation te lezen
      op elk punt van de observatie.
Als je weerkaart modellen van een weerstation hanteert, dan zal elk de temperatuur, het dauwpunt, de wind, de luchtdruk op zeeniveau, luchtdruktendens en het actuele weer tonen middels een reeks symbolen.
 
- Temperatuur wordt over het algemeen in graden Celsius aangegeven en regenval in
   millimeters. In de VS worden temperatuur in Fahrenheit en regenval in inches aangegeven.
- Bedekkingsgraad wordt aangegeven met een cirkel in het midden; de mate waarin die cirkel
   is opgevuld geeft de mate van bewolking aan.
16: Bestudeer de lijnen op de weerkaart.
Er zijn nog veel meer lijnen op weerkaarten. Twee van de belangrijkste lijnen geven de isothermen en de isotachen weer.
 
- Isothermen
  Dit zijn lijnen op een weerkaart die punten verbinden met dezelfde temperatuur.
- Isotachen
  Dit zijn lijnen op een weerkaart die punten verbinden met dezelfde windsnelheid.
17: Analyseer de drukgradiënt.
Het getal op een isobaar, zoals '1008', geeft de druk aan (in millibar) langs die lijn. De afstand tussen de isobaren heet de drukgradiënt. Een grote verandering in druk over een korte afstand (de isobaren liggen dicht bij elkaar) geeft sterke winden aan.
18: Analyseer de windkracht.
Windvaantjes wijzen in de windrichting. Lijnen of driehoeken die in een hoek staan ten opzichte van de hoofdlijn, geven de windkracht aan: 50 knopen (1 knoop=1,9 km per uur) voor elke driehoek, 10 knopen voor elke volledige lijn, 5 knopen voor elke halve lijn.
- Isobaren kunnen gebogen zijn of met een knik erin, bij hoge plekken in het landschap, zoals bergen.

- Laat je niet intimideren door de schijnbare complexiteit van een weerkaart. Het lezen ervan is een waardevolle vaardigheid om rekening mee
  te houden.

- Als je meer interesse hebt in weersystemen en de eigenschappen ervan, dan zou je lid kunnen worden van een lokale meteorologische
  vereniging.

- Weerkaarten kunnen gebaseerd zijn op satelliet- en radarbeelden, opnames van instrumenten bij weerstations, en computeranalyses.

- Fronten komen vaak vanuit het centrum van een depressie.
Bron: Wikihow
 
    Categorieën: Weerkunde voor beginners  I  Zelf instrumenten maken   I  Weer A tot Z
 
 
Web Design