Bovenlucht meting - hoofdstuk 12
 
Regelmatige en veelvuldige bepaling van de luchtdruk, temperatuur, relatieve vochtigheid, windsnelheid en windrichting in de hogere luchtlagen
(tot meer dan 17 kilometer hoogte) is van belang voor de beschrijving van de atmosfeer. In dit verband voert het KNMI meteorologische
metingen uit. Daartoe wordt in De Bilt tweemaal per dag, rond 00.00 en 12.00 UTC, een radiosonde aan een ballon opgelaten.
 
Door middel van deze radiosonde oplatingen wordt een proces van aerologische metingen en datatransmissie op gang gebracht ten behoeve
van de beschrijving van het verticale profiel van temperatuur, relatieve vochtigheid, windsnelheid en windrichting in een kolom lucht boven het aardoppervlak. Genoemde variabelen worden in dit profiel afgezet tegen de atmosferische druk. De meetwaarden worden tevens gebruikt om
allerlei parameters af te leiden die een essentieel hulpmiddel zijn voor de meteoroloog om direct inzicht te krijgen in de mate van onstabiliteit
van de atmosfeer. De waarde van dergelijke parameters (of indices) bepaalt dan de kans op bijvoorbeeld onweer, buien en zware windstoten. Eenmaal per week, te weten iedere donderdag 12.00 UTC, wordt een speciale radiosonde met ozondetector opgelaten en kan er op grote
hoogte het ozongehalte in de atmosfeer worden gemeten.
 
Vanaf 31 januari 2004 worden door het KNMI de bovenlucht gegevens, windsnelheid en windrichting, tevens afgeleid met behulp van de
informatie uit de weerradar. Het Instituut beschikt over twee Doppler radarsystemen (De Bilt, Den Helder), die al vele jaren worden gebruikt
om neerslag te volgen. Er zijn nu methodieken ontwikkeld die het mogelijk maken om met de weerradar ook operationeel de windsnelheid en
windrichting te bepalen op verschillende hoogtes in de bovenlucht. Zowel in het gebied rond Den Helder als De Bilt maakt de radar ieder
kwartier een dwarsdoorsnede van het windverloop met de hoogte. Het frequent beschikbaar komen van deze gedetailleerde windinformatie
is van groot belang in het geval van gevaarlijk weersituaties, zoals bij storm en kans op (zware) windstoten tijdens buien, alsmede (in het
geval van Den Helder) voor de detectie en beschrijving van zeewind aan de kust.
 
Op luchthaven Schiphol functioneert specifiek voor de lokale berichtgeving een instrument (SODAR), dat het verticale windprofiel detecteert
tot een hoogte van enkele 100 meters boven het aardoppervlak. Via de automatische meteorologische metingen in vliegtuigen wordt
kwalitatief hoogwaardige data met betrekking tot de bovenlucht verkregen. In het bijzonder gaat het hierbij om de metingen van de variabelen windsnelheid (horizontaal, verticaal), windrichting, atmosferische druk en luchttemperatuur. De meetgegevens worden via een internationaal telecommunicatienetwerk doorgegeven aan de meteorologische instituten, waaronder het KNMI.
 
Het verzendsysteem wordt aangeduid met Aircraft Meteorological DAta Relay (AMDAR). Op basis van de data kan een verticaal profi el van de atmosfeer worden gemaakt. De aldus verkregen informatie is in toenemende mate van operationeel belang voor de weerberichtgeving, in het bijzonder ook voor de luchtvaart.
 
Definitie: omschrijving van het begrip
 
Radiosonde:
Een instrument, dat met behulp van een ballon opstijgt in de atmosfeer en dat uitgerust is met instrumenten ten behoeve van metingen van
de meteorologische variabelen luchtdruk, luchttemperatuur en relatieve vochtigheid. Het instrument bevat tevens een radiozender ten behoeve
van de transmissie van alle relevante data met betrekking tot genoemde variabelen naar het bijbehorende meteorologische station op het aardoppervlak.
 
Radiosonde waarneming:
De waarneming van de meteorologische variabelen luchtdruk, luchttemperatuur en relatieve vochtigheid in de bovenlucht door middel van
een radiosonde.
 
Radiosonde station:
Het meteorologisch station op het aardoppervlak waar de waarnemingen van de meteorologische variabelen luchtdruk, luchttemperatuur en
relatieve vochtigheid in de bovenlucht door middel van electronische hulpmiddelen worden geregistreerd.
 
Pilot waarneming:
Bepaling van de upper air wind door middel van het volgen van het spoor van de ballon met behulp van optische middelen
(niet meer van toepassing voor het KNMI).
 
Radiowind waarneming:
Bepaling van de upper air wind door middel van het volgen van het spoor van de ballon met behulp van electronische middelen.
 
Rawinsonde waarneming:
Een gecombineerde radiosonde en radiowindwaarneming; van toepassing voor het KNMI.
 
Dopplerradar:
De werking van de Dopplerradar is gebaseerd op het Dopplereffect. De natuurkundige Johann Christian Doppler beschreef in 1842 het principe
dat een door een bron uitgezonden trilling anders wordt waargenomen als de bron zich ten opzichte van de waarnemer beweegt.
 
Eenheden
 
Luchtdruk:
De SI-eenheid voor druk is Pa (=pascal).
In de meteorologie wordt luchtdruk uitgedrukt in hectopascal(hPa).
 
Een eenheid die nog veelvuldig wordt gebruikt, maar niet is erkend volgens SI, is de millibar. (1 millibar = 1 hPa)
 
Temperatuur:
De erkende eenheid volgens SI voor de thermodynamische temperatuur is kelvin (K). Deze eenheid is gedefi nieerd als de fractie
1/273,16 van de temperatuur van het tripel punt van water. Naast de thermodynamische temperatuur (=T, ook wel kelvintemperatuur
genoemd) kent men de grootheid celsiustemperatuur t. De erkende SI- eenheid daarvoor is de graad Celsius, symbool °C, die gelijk is aan
de kelvin.
 
De celsiustemperatuur is gedefi nieerd als het verschil t = T – To, waarbij To = 273,15 K . Dus: t (/°C) = T(/K) – 273,15.
 
Relatieve vochtigheid:
De eenheid voor relatieve vochtigheid is procent (%); de relativiteit betreft de verhouding ten opzichte van de situatie met verzadigde
dampspanning boven wateroppervlak, inclusief bij temperaturen < 0 °C.
 
Geopotentiele hoogte:
De loodrechte afstand van de waarneming in de atmosfeer ten opzichte van het aardoppervlak in geopotentiele meters
(=> 1 geopotentiele meter = 0,980665 dynamische meter);
 
Wind:
De erkende eenheid volgens SI voor de windsnelheid: m/s. In sommige luchtvaartmeteorologische toepassingen wordt de eenheid
knopen (engels: knots of kts.) gebruikt: 1 knoop = 1 zeemijl per uur = 1852 m / 3600 s = 0.514444 m/s.
De erkende eenheid volgens SI voor de windrichting: booggraden.
 
CodeTEMP (zie handboek H12)
 
Operationele eisen
 
Bereik, resolutie en nauwkeurigheid in verband met berichtgeving
 
 
Vereiste waarneemfrequentie
Tweemaal per dag: rond 00 en rond 12 UTC vindt een radiosonde oplating plaats.
Het tijdstip van oplating is ca. 40 minuten voor 00.00 UTC c.q. 12.00 UTC. Aldus zal de ballon met radiosonde zich rond het tijdstip
00.00 UTC c.q. 12.00 UTC bevinden op ca. 15 km. hoogte. Dan is de TEMP compleet en kunnen de gegevens gedistribueerd worden.
Luchtdruk,temperatuur en relatieve vochtigheid worden gedurende de gehele oplating eenmaal per 1,25 seconde gemeten. De positie ten
behoeve van de berekening van windsnelheid en windrichting wordt gedurende de gehele oplating eenmaal per 10 seconden bepaald.
Het grondstation in De Bilt verwerkt deze gegevens tot een binaire dataset
 
Vereiste data aanwezigheid per specifieke periode
Het genereren van een TEMP vereist in principe een 100% beschikbaarheid van alle betrokken bovenluchtgegevens. Deze beschikbaarheid
is natuurlijk afhankelijk van de correcte ballonoplating en het adequate functioneren van de radiosonde. Een en ander valt onder de verantwoordelijkheid van WM/OD. De 2-maal daagse oplating is door deze afdeling uitbesteed aan de afdeling Centrale Weerkamer CWK
van de Sector WA.
 
Instrumenten en techniek
 
Radiosonde:
De radiosonde bevat drie meetinstrumenten:
 
1. Een aneroïde-barometer voor het meten van de luchtdruk. De vormverandering van de drukdoos wordt langs mechanische weg omgezet
    in capaciteitsverandering van een condensator.
2. Een condensator voor het meten van de luchttemperatuur. Aangezien de diëlectrische constante afhankelijk is van de temperatuur,
    worden temperatuursveranderingen omgezet in capaciteitsveranderingen van de condensator.
3. Een duo condensatoren voor het meten van de relatieve vochtigheid. In het diëlectricum van de condensator wordt waterdamp uit de lucht
    geabsorbeerd, zodat vochtigheidsveranderingen worden omgezet in capaciteitsveranderingen van de condensator. Het duo alterneert in
    gebruik. Aldus kan in één condensator het neergeslagen vocht worden verdampt, terwijl de andere condensator de operationele sensor is.
 
Achtereenvolgens wordt elk van deze drie condensatoren opgenomen in een elektrische schakeling. Deze wekt een trilling op waarvan de
frequentie bepaald wordt door de capaciteit vande condensator en dus door respectievelijk luchtdruk, temperatuur en luchtvochtigheid.
Met behulp van een zendertje, dat in de sonde is ingebouwd, worden deze signalen doorgegeven naar de signaalontvanger die deel uitmaakt
van het grondstation.
 
Plaatsbepalingssysteem ten behoeve van windmeting
De gegevens windrichting en windsnelheid worden middels het LORAN-C (LongRangeNavigation) plaatsbepalingssysteem verkregen.
 
LORAN-C is een wereldwijd (noordelijk halfrond) plaatsbepalingssysteem dat gebruikt maakt van zenders die pulsen in de 90 - 110 kHz
frequentie band uitzenden. De zenders worden weer verdeeld in ‘Chains’ (ketens). Elke ‘Chain’ bestaat uit tenminste 3 zendstations.
De LORAN-C methode maakt gebruik van de signalen van 2 Chains en tot 12 zenders gelijktijdig. Elke combinatie van tenminste 3 tot 4
zenders is voldoende voor een peiling.
 
Het dekkingsgebied van een Chain is afhankelijk van diens zendvermogen, de afstand tussen de Chains (master/slave) en de geometrische
ligging. In de radiosonde is een LORAN-C ontvanger ingebouwd en gekoppeld aan het radiozendertje. Informatie over de ontvangst wordt doorgegeven naar het grondstation. Op deze wijze kan op elk moment de positie van de radiosonde worden bepaald. Uit de achtereen
volgende positieveranderingen kunnen de windrichting en -snelheid op een bepaalde hoogte worden berekend. Die horizontale positie
verandering wordt immers uitsluitend door de wind veroorzaakt.
 
Verwerking gegevens door grondstation
Het grondstation in De Bilt bestaat uit een ontvanger en uit elektronische randapparatuur, incl. computer, voor de berekening en verwerking
van de radiosondegegevens, alsmede voor de omzetting van de gegevens in een codebericht TEMP. Dat bericht wordt na a. oop van de
opstijging nationaal en internationaal verspreid. Het radiosonde data formaat is binaire-code.
 
Ballon
De radiosonde wordt aan een ballon opgelaten. De ballonnen zijn gemaakt van een materiaal dat bestand is tegen zeer lage temperaturen
van <- 75° Celsius en de op grote hoogte heersende lage luchtdruk (bijv. natuurrubber, chloroprene of een speciale latex component).
De ballonnen worden in de vulhut op het KNMI achterterrein gevuld met heliumgas. De stijgsnelheid bedraagt ongeveer 5 à 6 meter per seconde, afhankelijk van het vulgewicht. Er worden, afhankelijk van het soort ballon, hoogten bereikt van 17 tot 35 kilometer. Na het springen van de
ballon komt het geheel aan een parachute (om de valsnelheid te beperken) naar beneden en wordt niet meer hergebruikt.
 
Ozonmeting
Iedere week wordt op donderdag 12.00 UTC ten behoeve van het internationale atmosferisch ozononderzoek een gecombineerde radio- en ozonsonde opgelaten. De instrumenten in de ozonzonde meten de hoeveelheid ozon op de diverse hoogtes. De ozonsonde bestaat uit de
ozonsonde sensor model 6A ECC (Electrochemical Concentration Cell ), een pompje om de lucht (met ozon) aan te zuigen en een Interface.
De radiosonde is uitgerust met een Interface-verbinding naar de ozonsonde. De pomp zuigt de buitenlucht aan en voert deze door de ECC-ozonsensor. Vervolgens vindt er een reactie plaats waarbij de grootheden via de Interface aan de radiosonde worden doorgegeven.
Deze zendt de informatie vervolgensmet de eigen gegevens naar het ontvangststation van het KNMI in De Bilt.
 
Doppler radar windprofielen
De weerradar is alom bekend vanwege zijn vermogen om op afstand neerslag te detecteren met een hoge ruimtelijke resolutie en een hoge tijdsresolutie. Neerslaggegevens worden verkregen door middel van de radarmetingen vanvia hydrometeoren zoals druppels, sneeuwvlokken, hagelkorrels, etc  gereflecteerde signalen. Het gebruik is velerlei waaronder het monitoren van gevaarlijke weer (trekrichting en intensiteit buien), alsmede hydrologie.
 
Een groot deel van de weerradars in Europa, waaronder die van het KNMI in Den Helder
en De Bilt werken met een C-band Doppler weerradar en is in staat om dankzij bovengenoemde signalen ook Doppler metingen te verrichten.

De Doppler techniek maakt het mogelijk gegevens met betrekking tot de bovenluchtwind
te extraheren uit de beweging van de hydrometeoren. Omdat de signaalgolflengte is geoptimaliseerd ten behoeve van neerslagdetectie, zal in principe geen windinformatie
kunnen worden gegenereerd als er geen sprake is van neerslag.Overigens kunnen soms
toch zwakke reflectiesignalen worden ontvangen via grensvlakken in de atmosfeer, gradiënten in de vochtigheid of via grote wolkendeeltjes.
 
 
De radar wind profielen kunnen worden verkregen dankzij de implementatie van het br /> Volume Velocity Processing algoritme in het radarsysteem. Dit algoritme vereist in principe
dde aanwezigheidvan hydrometeoren. Tevens wordt een lineair windmodel verondersteld.
Op basis van de gedetecteerde informatie kan de radiële wind worden berekend voor alle punten in een laag gecentreerd  op hoogte ten opzichte van de radar als functie van de afstand, azimuth en elevatie.

Doppler radars verrichten volume scans, dmv re. ectiviteit, ter bepaling van de radiële windsnelheidsgegevens als functie van range, azimuth en elevatie. Zie figuur.
 
Scan gebied van een dopplerradar 
 
De windsnelheid en –richting kunnen bepaald worden uit de amplitude and de fase, door ontleding van de sinus. Deze techniek wordt Velocity-
Azimuth Display (VAD) genoemd, en werd geïntroduceerd 1961. In plaats van het berekenen van één enkele VAD per hoogteen vervolgens
een serie VAD’s te ontwikkelen, is het ook mogelijk om een directe berekening te maken op basis van alle beschikbare volume gegevens in
een bepaalde laag. Deze zogeheten Volume Velocity Processing techniek (VVP) is ontwikkeld 1979. Met behulp van de bovenbeschreven vergelijkingen voor het lineaire wind model kan de radiële wind worden berekend voor alle punten in een laag gecentreerd op hoogte als
functie van Range, azimuth en elevatie. 
 
Via een multi-dimensionale en een multi-parameter lineaire fit, kunnen hieruit de parameters van het lineaire windveld worden geëxtraheerd.
De VVP- techniek is bij uitstek geschikt voor de databerekening in dunne lagen op successievelijke hoogtes ten behoeve van de bepaling van
het windprofiel. 
 
De radarsystemen in De Bilt en in Den Helder voeren iedere 15 minuten een Doppler volume scan uit, waaruit het windprofi el wordt geextraheerd
met behulp van het genoemde VVP algoritme. De windprofielen worden verzameld en gepresenteerd in tijd – hoogte diagrammen. 
 
Deze diagrammen bieden een “on-line monitoring" van het heersende windveld. Tevens worden aldus real time windveranderingen zichtbaar die geassocieerd kunnen worden met de passage van een lage c.q. hoge druksysteem of de passage van een front. 
 
Scan gebied van een dopplerradar 
 
Werking van een SODAR
 
SODAR 
SODAR ( SOund Detection And Ranging) is een instrument dat opwaarts acoustische pulsen uitzendt. De geluidsfrequenties varieren
van 1 tot 3 kHz. Op grensvlakken in verschillende luchtlagen van de atmosfeer wordt het uitgezonden signaal verstrooid en gereflecteerd.
Dergelijke grensvlakken indi ceren verschillen in brekingsindex tussen de luchtlagen als gevolg van wind shear, turbulentie, verschillen in
horizontale windsnelheid en windrichting, verschillen in stabiliteit van luchtlagen e.d. De teruggekaatste pulsen worden opgevangen met een
gevoelige microfoon. De echotijd van de puls en het spectrum van het gereflecteerde signaal worden geanalyseerd (Fourier-analyse).
Hiermee wordt informatie gedetecteerd met betrekking tot het verticale profi el van windvectoren. Het signaal is vaak krachtig genoeg om
door mistlagen te prikken en de echo’s in hogere lagen te registreren. 
 
Afhankelijk van de samenstelling van de atmosfeer (relatieve vochtigheid, neerslag) kunnen met laagfrequente golven (≈ 1000 Hz) hoogtes
van > 1000 meter bereikt worden. De meetnauwkeurigheid wordt sterk bepaald door de atmosferische omstandigheden.
De toepassingsmogelijkheden zijn: 
 
1: Grenslaagonderzoek met betrekking tot verticale profi elen van atmosferische parameters (luchtbeweging, vochtigheid, temperatuur e.d.).
2: Directe berichtgeving aan de luchtvaart met betrekking tot de situatie in de onderste luchtlagen (turbulentie, down burst, windshear,
     mate van (on-)stabiliteit, windstoten, grote windsnelheidsverschillen, enzovoorts), 
3: Calamiteitenmeteorologie: verspreiding gaswolken e.d.
4: Onderzoek naar luchtkwaliteit. 
 
Met het oog op de kwaliteit en representativiteit van de metingen, dient de SODAR gesitueerd te zijn op een locatie waar in de buurt geen noemenswaar dige geluidsgolven worden gegenereerd en waar in de nabije omgeving geen obstakels staan (gebouwen, bomen, e.d) die
geluid kunnen reflecteren. 
 
Het KNMI beheert een SODAR-apparaat op luchthaven Schiphol ten behoeve van de lokale luchtvaartberichtgeving op deze luchthaven.
De locatie is sinds lange tijd het AWS- meetterrein nabij touch down 18C. Inmiddels is een nieuwe plek gevonden halverwege aan de oostzijde
van runway 36L – 18R. Uit de SODAR-data kan de Low Level Temperature Inversion worden bepaald. Deze informatie is van operationeel belang
in verband met verticale windshearing en de invloed op het motorvermogen van de vliegtuigen 
 
Van belang bij de keuze zijn de gebruikerseisen van de luchthaven. In principe dient het apparaat windmetingen te kunnen doen in het lagere
gedeelte van de atmosfeer - vanaf enkele 10-tallen meters boven het oppervlak tot 2000 à 3000 ft hoogte - met een zo groot mogelijke beschikbaarheid, speciaal ook bij regen en harde wind. 
 
AMDAR 
Wereldwijd worden automatische waarnemingen van temperatuur, windsnel heden en druk, die standaard aan boord van vliegtuigen en met
hoge frequen tie worden verricht, doorgegeven aan de meteorologische gemeenschap. Het verzendsysteem wordt aangeduid met
Aircraft Meteorological DAta Relay, met als acroniem AMDAR. Een groot aantal (meer dan 300) Europese vlieg tuigen, o.a. van de KLM,
participeert in het EUMETNET-AMDAR (E-AMDAR) programma, dat zich concentreert op het verrichten van deze automatische
meteorologische metingen ter verwerving van kwalitatief hoogwaardige data met betrekking tot de bovenlucht. In het bijzonder gaat het hierbij
om de vari abelen windsnelheid (horizontaal, soms ook verticaal), windrichting, atmos ferische druk (voor de bepaling van de hoogte, berekend volgens de Inter national Standaard Atmosfeer) en luchttemperatuur. In de toekomst wordt luchtvochtigheid toegevoegd zodra de waarneemtechniek voldoet. Ten behoeve van de meting is in de romp van de betrokken vliegtuigen een aantal sensoren gemonteerd.
Frequente registratie van genoemde variabelen tijdens het opstij gen en dalen verschaft direct het verticale profi el van de atmosfeer.
Genoemde vliegtuigmetingen geschieden conform internationale (WMO) richtlijnen en specificaties.
 
De bepaling van de windvector is gecompliceerd en vereist gegevens van de volgende systemen: 
 
1: Het navigatiesysteem van het vliegtuig, in welk verband ook de meting van de luchtdruk een cruciale rol speelt.
2: Het systeem ter vaststelling van de luchtsnelheid rond het vliegtuig; deze registratie geschiedt met behulp van een zogeheten
     Pitot statische buis 
3: Data van de temperatuursensoren.
 
Op basis van deze gegevens kan met een vrij hoge nauwkeurigheid de snel heid en richting van het vliegtuig ten opzichte van de aarde en van de lucht ten opzichte van het vliegtuig worden berekend. Hieruit volgt de 3-dimensionale windvector en daarmee de windsnelheid (horizontaal,
verticaal) en windrichting ter plekke van het vliegtuig. De nauwkeurige meting van de luchttemperatuur is mede van fundamenteel belang voor
de bepaling van afgeleide meteorologische parameters, in eerste instantie de windsnelheid en windrichting.
 
Als meetsensor wordt een platina weerstandsthermometer gebruikt. Deze is in de romp van het vliegtuig inge bouwd. De behuizing is zodanig
dat het element goed beschermd is tegen vochtaanslag van wolken.
 
De gemeten temperatuur dient te worden herleid naar de zogeheten statische temperatuur. Dit is de temperatuurwaarde van de vrije lucht
-stroom in de atmosfeer ter plekke van het vliegtuig. Bij deze omzetting worden thermo dynamische factoren, alsmede de verhouding van de gemeten luchtdruk ten opzichte van de bepaalde luchtdruk bij ongestoorde luchtstroom gebruikt.
 
De wind- en temperatuurgegevens worden middels het VHF (Very High Frequency) communicatiesysteem van het vliegtuig getransporteerd
naar een internationaal telecommunicatienetwerk voor de luchtvaart en van daaruit via het GTS naar het KNMI. Voor een deel van de E-AMDAR
vloot verzorgt het Met Office de codering van het FM42 AMDAR-bericht, de DWD verspreidt de BUFR gecodeerde berichten van het overige deel
van de vloot. 
In het KNMI is als faciliteit voor de Weerdienst een zogeheten Syntemp gere aliseerd. Dit is een verticaal atmosferisch profiel, dat ieder uur wordt gegenereerd en kan worden gepresenteerd via intranet van het KNMI.  Deze Syntemp heeft betrekking op waarnemingen boven Schiphol. 
Temperatuur sensor op de romp van een vliegtuig
 
Route AMDAR vliegtuig
 
In het Syntemp profi el is zowel AMDAR-data als METAR data verwerkt: 
 
AMDAR-data: de gemiddelde waarden windsnelheid, windrichting en temperatuur over een periode van de afgelopen 2 uur van (meestal) verschillende vliegtuigen in een 2.5 x 1.5 graden groot gebied over Nederland: 51,5 tot 53,0 graden NB en 3,5 tot 6,0 graden OL. Verticaal is er gemiddeld over 25-hPa stappen (NB verticale resolutie HiRLAM: 50-hPa). 
 
METAR-data: de gemiddelde waarden temperatuur en dauwpuntstemperatuur, alsmede wolkenbasis hoogten en bedekkingsgraad van de meest recente halfuurlijkse METARs
van de stations in het betreffende gebied, en de gemiddelde windsnelheid en -richting uit
de laatste halfuurlijkse METAR van Schiphol. 
 
Fig.8 - Voorbeeld Syntemp
 
De Syntemp wordt gepresenteerd in een zogeheten Bijvoet diagram. Zie voor beeld in fi guur 8: 1 februari 2005, 08.00 UTC.
De wolkenbasis en -hoeveelheid zijn in het diagram toegevoegd in de vorm van grijze streepjes links: de lengte stelt het aantal stations voor
die op die hoogte een wolkenbasis heeft, en de grijstint geeft aan hoe bewolkt het er gemiddeld was. Een korte donkergrijze balk betekent
dan dat 1 station overcast gaf. Een lange lichtgrijze betekent dat meerdere stations lichte bedekkings graad van wolken op die hoogte meldden.
Een serie van korte balken dicht boven elkaar betekent dat de stations (waar schijnlijk) dezelfde bewolking maar met verschillende wolkenbasishoogten rapporteerden 
 
Procedures 
 
Procedures bij uitval 
Uitval van radiosondedata kan optreden in het geval van een defect in de ontvangstapparatuur (bijv. door blikseminslag). In een dergelijke situatie
geschiedt herstel direct en conform de richtlijnen.
 
Procedures voor achteraf validatie 
De afdeling WM/OD is verantwoordelijk voor de validiteit van radiosondedata. Daartoe wordt na iedere oplating de 10’data gecontroleerd.
De AMDAR-data wordt achteraf gevalideerd door het E-AMDAR Quality Evaluation Centre QEvC, welke gehuisvest is op het KNMI.
Er vindt (nog) geen systematische achteraf validatie plaats van de bovenlucht data wind uit de radar, als ook niet van de SODAR-data 
 
Procedures voor inspectie 
Voor bovenluchtmetingen bestaan (nog) geen specifi eke inspectieprocedures. De functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de ballon
oplating zijn er alert op dat de plaats van de ballonoplating voldoet aan de criteria  
 
Herleiding parameters 
 
Op  basis van de ontvangen bovenlucht data wordt een aantal atmosfeer-indi ces berekend, die een cruciale rol kunnen spelen bij het formuleren
van de weersverwachting. Het gaat veelal om indicatoren ten behoeve van het vaststellen van de mate van dynamiek en stabiliteit van de
atmosfeer. Deze bepalen de detectie en kans op buien, onweer, hagel, zware windstoten, front passages, etc. Bedoelde afgeleide parameters
worden visueel gepresenteerd naast de grafi sche TEMP=plot op de Meteorologische Werkstations van het KNMI  
 
 
 
De Centrale Weerkamer van het KNMI gebruikt een aantal indices voor de bepaling van de mate van instabiliteit van de atmosfeer. Op basis
van de waar den van deze indices kan onder meer de kans op onweersbuien en (zware) windstoten worden bepaald. De indexen worden
berekend uit de gemeten bovenluchtparameters en kunnen op het Meteorologisch Werkstation MWS worden gepresenteerd.
Belangrijke indices zijn de volgende: 
 
1. K-index (K)  7. Totals Totals index (TT) 
2. Rackliff index (RACK)  8. Bradbury index (BRAD of B) 
3. Jefferson index (Tj)  9. Severe Weather Treat index (SWEAT) 
4. Modifi ed Jefferson index (Tj’)  10. Showalter index (S) 
5. Boyden index (I)  11. Convective Available Potential Energy (CAPE), Convective Inhibition (CIN) 
6. Lifted index (LI)  12. Ivens index 
 
Volledige lijst (Zie handboek H12)
 
Opstellingseisen en omgevingscondities 
 
De plaats van de ballonoplating is gebonden aan de volgende conditie. Er mogen geen obstakels (bomen, gebouwen, electriciteitskabels,
masten, enz.) in de nabijheid van de vulhut/lanceerplek zijn die de oplating bij bepaalde windrichting en windsnelheid zouden kunnen verstoren.
De vereiste afstand tot dergelijke obstakels is tenminste 5 x de obstakelhoogte. De ballo noplater beoordeelt bij extreme windsnelheden of
oplating gelet op eventuele obstakels verantwoord is. Zo nodig zoekt hij/zij, te eigener beoordeling een, onder de gegeven omstandigheden,
meer geschikte plek voor de oplating. 

    Bronnen: KNMI handboek waarnemen hoofstuk-12 - Versie 2005  
      Categorieën: Handboek waarnemen  I  Meteorologische instrumenten  I  Weer A tot Z  
 
Web Design