| |
| 1: Links en midden: Melken van de koe en het voeren van
de dieren. Simon Bening, ca 1515, Da Costa
Hour, Brugge |
| 2:
Rechts: De twaalf maanden van het jaar in
zestig tafereeltjes (ca. 1870-1880)–J.J.A.
Goeverneur. |
| |
| Al doet april ons mooi weer aanschouwen, het is evenals een fortuin,
we kunnen het niet vertrouwen. |
| Als april schoon wil zijn, wroet mei gelijk een wild zwijn. |
| Als in april de kevers opstaan, dan zal mei van koude vergaan. |
| April moet moet mei de aren leveren. |
| April koud en nat, vult zak en vat. |
| April koud en nat, veel koorn in het vat. |
| April veranderlijk en guur brengt hooi en koren in de schuur. |
| April koud en mei warm, geen boer wordt er arm. |
| April regen, boerenzegen. |
| April met ruw weer in zijn stoet, geeft koren en wijn in overvloed. |
| April met z'n gril, doet wat 'ie wil. |
| April klaar en rein, mei zal des te wilder zijn. |
| April mooi en rein, in mei zal 't donker zijn. |
| April heeft menige gril. |
| April doet wat 'ie wil. |
| Aprilvlokjes geven meiklokjes. |
| Aprilse vlokjes, brengen meise klokjes |
| April maakt de bloem, en mDe heren en de aprillen, bedriegen gelijk ze willen.ei bekomt de roem. |
| Blaast april op zijn hoorn, is dat goed voor gras en koorn. |
| Broedt de spreeuw vroeg in april, er is een schone meimand op til. |
| Dauw in april en mei, maken een goede augustus en september. |
| De echtelijke staat is als de maand april, nu zonneschijn, dan storm,
dan weer stil. |
| April maakt de bloem, en mei bekomt de roem. |
| De vrouwen en aprillen, ze hebben bei hun grillen. |
| Een droge april, is niet der boeren wil. Maar aprilse regen,
daar is hun veel aan gelegen. |
| Een natte april belooft veel vruchten. |
| Een natte april, dan doet de boer wat hij wil. |
| Geeft april veel regen, zo brengt het rijke zegen. |
| Het is groen in het veld dat ons 't oog bekoort, doch zelden houdt april zijn woord. |
| In april heldere maneschijn, zal voor de bloesems schadelijk zijn. |
| Is april mooi, dan zal mei niet deugen. |
| Laat het weer zijn zoals het wil, ontkleed u niet voor half april. |
| Mag het dauwen in april en mei, wij zijn in oogst en september blij. |
| Met aprilse koeken, lap je geen broeken |
| Noordenwind in april en mei, maakt augustus en september blij |
| Op aprilweer en herengunst, valt geen staat te maken |
| Op een droge april, wil wel eens een droge zomer volgen. |
| Regen in april en wind in mei, maakt de boeren blij. |
| Roept en tiert wat je wil, ik (koekoek) kom toch niet voor half april. |
| Sneeuwt april nog op onze hoed, 't is voor de druiven en koren goed. |
| Sneeuw in april geen nood, zware nachtvorst meer doodt. |
|
| Valt in april veel nat, dan zwemmen de druiven tot in het vat. |
| Verschaft april mooie dagen, dan pleegt de mei de last te dragen. |
| Warme aprilregen, is vast een grote zegen. |
| Wil april toch niet vertrouwen, hij is en blijft de ouwe. Nu lacht hij met zonnegloren, dan smijt hij hagelstenen om de oren. |
| |
| Bronnen: Wikipedia-nl,
1:
The Morgan Library & Museum.
2: Digitale
bibliotheek voor de Nederlandse letteren. |
| |