| 
 | 
											
											
															| Hoofdstuk 3 - De Atmosfeer |  
											
											
															|  | 
																			
																			
																							| De atmosfeer is het gasvormige omhulsel van 
									de aarde en is door de zwaartekracht aan de 
									aarde gebonden. Zonder atmosfeer zou er op 
									aarde 
									geen leven mogelijk zijn. Zo weten we dat de 
									atmosfeer: |  
																							|  |  
																							| - het zonlicht tempert tegen schadelijke 
									ultraviolette straling |  
																							| - de energiebalans van de aarde in stand 
									houdt, zodat de aarde niet te warm of te 
									koud wordt. |  
																							|  |  
																							| Het weer zoals wij dat ervaren speelt zich 
									geheel af in de onderste lagen van die 
									atmosfeer; maar hoe is ze opgebouwd en 
									waaruit bestaat dit gasvormige omhulsel van 
									de aarde? |  
																			
																			
																							| De atmosfeer kan op basis van 
									temperatuurverandering met de hoogte 
									onderverdeeld worden in verschillende lagen 
									met namen als troposfeer, stratosfeer etc. 
									De overgangszones tussen de verschillende 
									lagen heten tropopauze, stratopauze 
									enzovoort. Hoewel de overgangen niet altijd 
									even scherp zijn, kan in het algemeen het 
									volgende worden aangehouden (zie figuur en 
									Tabel). Voor het weer zijn de troposfeer - 
									en in mindere mate de stratosfeer - het 
									belangrijkst; daarom gaan we op die twee 
									lagen wat verder in in de volgende 
									paragrafen.. |  
																				
																				
																								|  |  
																								| 3.1.1 
																		Troposfeer |  
																								| Dit is 
																		de laag 
																		tussen 
																		het 
																		aardoppervlak 
																		en 
																		gemiddeld 
																		13 km 
																		hoogte. 
																		Boven de 
																		polen is 
																		de 
																		troposfeer 
																		als 
																		gevolg 
																		van de 
																		lagere 
																		temperaturen ongeveer 
																		8 km 
																		dik, 
																		terwijl 
																		hij 
																		boven de 
																		tropen,
																		waar de 
																		lucht 
																		veel 
																		warmer 
																		is, tot 
																		zo'n 16 
																		km 
																		reikt. 
																		De 
																		troposfeer 
																		is met 
																		name 
																		voor ons 
																		van 
																		belang 
																		omdat 
																		zich 
																		hierin 
																		het weer 
																		afspeelt.
 |  
																				
																				
																								|  |  
																								| In de 
																		troposfeer 
																		neemt de 
																		temperatuur 
																		naar 
																		boven 
																		toe af 
																		met 
																		ongeveer 
																		0,65 
																		graad C 
																		per 100 
																		meter. 
																		Verder 
																		bevindt 
																		bijna al 
																		het in 
																		de 
																		atmosfeer 
																		aanwezige 
																		water 
																		zich in 
																		de 
																		troposfeer. 
																		Het 
																		water 
																		komt 
																		voor in 
																		vaste 
																		toestand 
																		(sneeuw 
																		en ijs), 
																		in 
																		vloeibare 
																		(wolkendruppels, 
																		regen, 
																		mist) én 
																		in 
																		gasvormige 
																		(waterdamp). |  
																								|  |  
																								| Het 
																		onderste 
																		gedeelte 
																		van de 
																		troposfeer 
																		heet de 
																		atmosferische 
																		grenslaag. 
																		's 
																		Nachts 
																		is deze 
																		enkele 
																		tientallen 
																		of 
																		hooguit 
																		enkele 
																		honderden 
																		meters 
																		dik; 
																		overdag 
																		bedraagt 
																		de 
																		grenslaaghoogte 
																		enkele 
																		km. De 
																		hoogte 
																		van de 
																		grenslaag 
																		hangt 
																		nauw 
																		samen 
																		met 
																		stabiliteit 
																		en 
																		windsnelheid. De 
																		tropopauze 
																		ligt aan 
																		de 
																		bovenzijde 
																		van de 
																		troposfeer 
																		op het 
																		niveau 
																		waar de 
																		temperatuur 
																		niet 
																		langer 
																		afneemt 
																		met de 
																		hoogte. 
																		De 
																		temperatuur 
																		bedraagt 
																		er 
																		ongeveer 
																		-56 
																		graden C 
																		en 
																		verandert 
																		daar 
																		niet of 
																		nauwelijks 
																		meer met 
																		de 
																		hoogte. 
																		Een 
																		luchtlaag 
																		waarin 
																		de 
																		temperatuur 
																		niet of
 nauwelijks 
																		verandert 
																		met de 
																		hoogte 
																		heet een isotherme 
																		laag.
 |  
																								|  |  
																								| 3.1.2 
																		Stratosfeer |  
																			
																			
																							| Boven de 
																		troposfeer 
																		bevindt 
																		zich de 
																		stratosfeer. 
																		Daarin 
																		is de 
																		invloed 
																		van het 
																		weer nog 
																		merkbaar 
																		als de 
																		toppen 
																		van 
																		grote 
																		buiencomplexen 
																		door de 
																		tropopauze 
																		heen 
																		schieten. 
																		Boven de 
																		isotherme 
																		laag van 
																		circa 5 
																		km dikte 
																		neemt de 
																		temperatuur 
																		geleidelijk 
																		toe tot 
																		0 graden 
																		C. Deze 
																		toename 
																		van de 
																		temperatuur 
																		is het 
																		gevolg 
																		van het 
																		vrijkomen 
																		van 
																		warmte 
																		bij de 
																		omzetting 
																		van 
																		zuurstof 
																		in ozon. 
																		In de 
																		stratosfeer 
																		wordt 
																		voortdurend 
																		ozon 
																		aangemaakt 
																		en 
																		afgebroken 
																		onder 
																		invloed 
																		van de 
																		ultraviolette 
																		zonnestraling.
 |  
																							|  |  
																							| Op een 
																		hoogte 
																		van 25 
																		tot 35 
																		km is de 
																		verhouding 
																		tussen 
																		de 
																		intensiteit 
																		van de 
																		zonnestraling 
																		en het 
																		aantal 
																		zuurstofmoleculen 
																		optimaal; daar 
																		treedt 
																		dan ook 
																		de 
																		maximale 
																		ozonconcentratie 
																		op.
																							Op grotere hoogte is de zuurstof al verdwenen en omgezet in ozon; op lagere hoogte is
 de zonnestraling al te veel verzwakt om het proces van ozonvorming nog effectief te laten verlopen.
 |  
																							|  |  
																			
																			
																							| 3.2 Samenstelling van de lucht |  
																							| De lucht aan het aardoppervlak is een 
									mengsel 
									van een groot aantal verschillende gassen.
									De gassen die in de grootste hoeveelheid 
									voorkomen zijn stikstof (N2), zuurstof (O2) 
									en 
									argon (A) 
																		met respectievelijk ongeveer 78, 
									21 
											en 1% van het totale volume (zie figuur). 
									Verder komen er nog zogenoemde sporengassen 
									voor in zeer kleine hoeveelheden, die worden 
									uitgedrukt in aantal deeltjes per miljoen 
									totaal aantal deeltjes (p.p.m.)
									Gassen als kooldioxide (CO2; bekend van het 
									broeikaseffect en van de opwarming van de 
									aarde) en waterdamp (H2O) komen in 
									wisselende concentraties voor. |  
																							|  |  
																							| Water is verreweg de invloedrijkste 
									component in onze atmosfeer. Het komt voor 
									als vloeibaar water, als waterdamp en als 
									ijs en dan ook nog in 
											sterk wisselende 
									hoeveelheden. 
																																				Verder speelt het een belangrijke 
											rol bij de warmte- en 
											energiehuishouding van de atmosfeer. 
											Om het belang van water aan te tonen 
											nemen we als voorbeeld bewolking, 
											die zoals bekend uit 
											waterdruppeltjes en of ijskristallen 
											bestaat. Wolken kunnen zonnestraling 
											absorberen of reflecteren,
											Hierdoor bereikt uiteindelijk maar 
											een gedeelte van de zonnestraling 
											het aardoppervlak.
 |  
																							|  |  
																							| Alle water in de atmosfeer is 
											afkomstig van het aardoppervlak waar 
											het verdampt uit oceanen, meren en 
											rivieren; het wordt vervolgens met 
											luchtbewegingen omhoog gevoerd. 
																																				Hierdoor bevindt zich het grootste 
											gedeelte van de aanwezige waterdamp 
											in het onderste deel van de 
											troposfeer.
											Naar boven toe neemt de hoeveelheid 
											snel af; vooral boven de 10 km is de 
											geringe hoeveelheid waterdamp 
											duidelijk merkbaar. Het belang van 
											waterdamp voor het weer komt in 
											hoofdstuk 'Luchtvochtigheid' (6) 
											verder aan bod. |  
																							|  |  
								
								
									|  |  
									| 3.3 Luchtdruk en luchtdrukpatronen |  
									|  |  
																			
																			
																							| De luchtdruk is de kracht die het 
											gewicht van een luchtkolom in de 
											atmosfeer op een oppervlak uitoefent 
											(zie figuur onder links). In de 
											weerberichten wordt de luchtdruk 
											opgegeven in 
																							hectopascal (hPa). Alle 
											gassen die aanwezig zijn in de 
											atmosfeer dragen bij aan de 
											luchtdruk, dus kan gezegd
											worden dat luchtdruk de som is van 
											alle drukken, die de gassen in de 
											lucht elk afzonderlijk uitoefenen. 
											De luchtdruk is afhankelijk van de 
											dichtheid 
											en de samenstelling van de lucht. 
											Hoe groter de hoogte boven het 
											aardoppervlak, hoe kleiner het 
											gewicht van de resterende luchtkolom
									zal zijn, de luchtdruk neemt dus af 
											met toenemende hoogte (zie figuur 
											onder rechts). |  
										
										
											| 
										
										
											| 
															
															
																			| 
												
													|  |  
													| De luchtdruk is de kracht die het gewicht van een luchtkolom 
																																in de atmosfeer op het aardoppervlak uitoefent. |  |  | 
												
													|  |  
													| Hoe groter de hoogte boven het aardoppervlak, hoe kleiner het gewicht van de resterende luchtkolom zal zijn, de luchtdruk neemt  af 
													met toenemende hoogte. |  |  
															
															
																			|  |  
																			| Hoewel 
																			de 
																			atmosfeer 
																			onafgebroken 
																			op 
																			zoek 
																			is 
																			naar 
																			evenwicht 
																			zal 
																			er 
																			toch 
																			geen 
																			stroming 
																			tot 
																			stand 
																			komen 
																			van 
																			de 
																			hoge 
																			druk 
																			naar 
																			de 
																			lagere 
																			druk 
																			in 
																			de 
																			verticaal. 
																			Dit 
																			heeft 
																			te 
																			maken 
																			met 
																			het 
																			feit 
																			dat 
																			er 
																			evenwicht 
																			is 
																			tussen 
																			de 
																			opwaartse 
																			gerichte 
																			kracht 
																			(van 
																			hoge 
																			druk 
																			naar 
																			lage 
																			druk) 
																			en 
																			de 
																			neerwaarts 
																			gerichte 
																			zwaartekracht. 
																			Dit 
																			evenwicht 
																			van 
																			krachten 
																			noemen 
																			we 
																			hydrostatisch 
																			evenwicht. |  
																			|  |  
																			| De luchtdruk 
																wordt gemeten 
																met een 
																barometer. 
																Daarop staat de 
																luchtdruk vaak 
																nog aangegeven 
																in millibar. Een 
																millibar is 
																gelijk 
											aan 1 hectopascal. De 
																meeste 
																barometers 
																bevatten een 
																luchtledig 
																doosje dat 
																afhankelijk van 
																de 
																drukverandering 
																meer of minder 
																ingedrukt wordt; 
																dat is 
																bijvoorbeeld het 
																geval bij de 
																hiernaast 
																afgebeelde 
																barometer.
											De 
																beweging wordt 
																overgebracht op 
																een wijzerplaat, 
																waarop de 
																luchtdruk kan 
																worden 
																afgelezen. |  
																			|  |  
																			| Om de luchtdruk 
																van 
																verschillende 
																plaatsen te 
																kunnen 
																vergelijken, 
																wordt de gemeten 
																luchtdruk 
																herleid naar 
																zeeniveau. Op 
																weerkaarten 
																worden lijnen 
																getrokken van 
																plaatsen met 
																gelijke 
																luchtdruk; 
																dergelijke 
																lijnen noemt men 
																isobaren. 
																Hierdoor is het 
																mogelijk om 
																luchtdrukpatronen 
																op de weerkaart 
																waar te nemen. |  
																			|  |  
															
															
																			| 
																							
																							
																											| 
												
													|  |  
													| Met een barometer wordt de luchtdruk gemeten |  |  
																							
																							
																											| We onderscheiden: |  
																											|  |  
																											| - hogedrukgebieden, waar de weerkaart 
											gesloten isobaren laat zien rond een 
											gebied met relatief hoge luchtdruk.
 |  
																											| - lagedrukgebieden, met gesloten 
											isobaren rond een gebied met 
											relatief lage luchtdruk
 |  
																											| - troggen, uitlopers van 
											lagedrukgebieden |  
																											| - ruggen, uitlopers van 
											hogedrukgebieden. |  
																											| - zadelgebieden; deze liggen tussen 
											twee gebieden van lage druk en twee 
											van hoge druk in.
 |  |  | 
												
													|  |  
													| Afname van de luchtdruk met de hoogte |  |  |  |  
																			
																			
																							| We hebben al gezien dat de luchtdruk 
											afneemt met toenemende hoogte, maar 
											deze afname is niet constant. Dit 
											heeft te maken met het feit dat
											de atmosfeer is opgebouwd uit 
											gassen. 
																							Een van de eigenschappen van 
											gassen is dat ze zijn samen te 
											drukken. Hierdoor wordt vooral de 
											lucht 
											nabij het aardoppervlak sterk 
											samengedrukt onder het gewicht van 
											de bovenliggende luchtkolom. 
											Bekijken we nu een kg lucht aan het 
											aardoppervlak en vergelijken we die 
											met dezelfde hoeveelheid op 
											bijvoorbeeld 5500 meter dan blijkt 
											dat de luchtdichtheid op die hoogte 
																							ongeveer de helft is van hetgeen we 
											op zeeniveau meten. Maar op 16 
											kilometer is dit nog maar een tiende 
											van hetgeen we onderin meten. 
 We kunnen dus stellen dat de 
											grootste luchtdichtheid, dus 
											relatief meer luchtdeeltjes, 
											voorkomt nabij het aardoppervlak en 
											dat de lucht ijler wordt naarmate we 
											hoger komen. 
																						De afhankelijkheid van 
											luchtdruk en luchtdichtheid is 
											hiermee duidelijk gemaakt, maar er 
											speelt nog een grootheid een
 rol en dat is de temperatuur. De 
											temperatuur is van belang omdat 
																						bij 
											een verhoging van temperatuur de 
											luchtdichtheid minder zal worden.
 Deze kenmerken van een gas werden 
											door de natuurkundigen Boyle en 
											Gay-Lussac in de bekende gaswet 
											vastgelegd.
 |  
												
													|  |  
													| Weerkaart met een hogedrukgebied (H), talrijke lagedrukgebieden (L) en isobaren ('gewone' lijnen). Geheel links op de kaart is een rug van hoge luchtdruk zichtbaar. De kale dikke blauwe lijnen zijn troggen. Geheel linksboven ligt bij New Fouindland 
													een zadelgebied. Verder 
													bevat
													de weerkaart 
													warmtefronten koufronten en 
													occlusies; deze weersystemen 
													komen aan bod 
													in hoofdstuk 
													12. |  
																			
																			
																							|  |  
																							| 3.5 Verticaal evenwicht en stabiliteit |  
																							|  |  
																			
																			
																							| Tot de meteorologische metingen die 
											door het KNMI worden uitgevoerd, 
											behoort de bepaling van luchtdruk, 
											temperatuur, luchtvochtigheid en 
											wind in de luchtlagen tot ongeveer 20 
											kilometer hoogte. Daarvoor wordt 
											dagelijks op internationaal 
											vastgestelde waarneemstations en 
											waarneemtijden 
											(00 en12 UTC, Universal Time Co-ordinated) een ballon opgelaten 
											met daaraan een radiosonde.
 |  
																							|  |  
																							| Deze radiosonde bevat een aantal 
											meetinstrumenten waarmee 
											bovengemelde elementen bepaald of 
											afgeleid kunnen worden. Met de 
											meetgegevens kunnen we bijvoorbeeld 
											een grafiek maken met het verloop 
																			van 
																			de 
																			temperatuur 
																			en 
																			van 
																			de 
																			vochtigheid 
																			met 
																			de 
																			hoogte. 
																			Meestal 
																			lopen 
																			de 
																			temperatuurkrommen 
																			niet verticaal; de temperatuur neemt namelijk af met de hoogte. Dat komt doordat ook de luchtdruk afneemt met de hoogte; als een warme luchtbel opstijgt, komt ze terecht in een omgeving waar de luchtdruk lager is. Om evenwicht te krijgen tussen de omgeving en
																							de luchtbel, zet deze uit. De energie die nodig is om die uitzetting te bewerkstelligen wordt onttrokken aan diezelfde
 luchtbel, waardoor afkoeling optreedt.
 |  
																							|  |  
																							| Het verloop van temperatuur en 
											vochtigheid met de hoogte wordt voor 
											iedere radiosonde-oplating getekend 
											in een speciaal diagram. Om het 
											diagram makkelijk te kunnen lezen, 
											staan er lijnen in van constante 
											hoogte (horizontaal/ evenwijdig aan 
											de x-as) en van constante 
											temperatuur (verticaal/ evenwijdig 
											aan de y-as). Bovendien zijn nog 
											twee extra lijnen voorgedrukt, die 
											minder voor zích spreken |  
																			
																			
																							| 
												
													|  |  
													| Ballon met radiosonde |  |  | 
												
													|  |  
													| Mengverhouding op groter 
													hoogte |  |  
																			
																			
																							| Droog adiabaten: |  
																							| deze lijnen laten zien hoe de 
											temperatuur van droge, opstijgende 
											lucht afneemt met de hoogte ten 
											gevolge van de afname van de 
											luchtdruk. De temperatuurafname bedraagt 
											ongeveer 1 graad per 100 m.
 |  
																							|  |  
																							| Verzadigd adiabaten: |  
																							| deze lijnen laten zien hoe de 
											temperatuur van opstijgende lucht 
											verandert met de hoogte ten gevolge 
											van de afname van de luchtdruk, als 
											er 
											tegelijkertijd sprake is van 
											condensatie in opstijgende lucht of 
											verdamping in dalende lucht. Door de 
											afkoeling van de lucht kan deze 
											namelijk oververzadigd raken. De bij 
											de optredende condensatie 
											vrijkomende condensatiewarmte 
											beperkt de temperatuurafname ten 
											gevolge van de 
											uitzetting van de lucht. De 
											temperatuurafname bedraagt nu in de 
											onderste lagen van de atmosfeer 
											slechts 0,6 graad per 100m. 
																						Op 
											grotere hoogte is het kouder en daardoor is er 
											minder vocht aanwezig; daardoor komt 
											er minder condensatiewarmte vrij en 
											zijn de verschillen tussen droog- en natadiabaten dus kleiner dus 
											kleiner.
 |  
																							|  |  
																							| Met behulp van de diagrammen is het 
											mogelijk te bepalen of de atmosfeer 
											stabiel is of onstabiel. In een 
											onstabiele atmosfeer ontwikkelen 
											zich gemakkelijk stapelwolken, die 
											soms tot een bui kunnen uitgroeien. 
											In een stabiele atmosfeer wordt de 
											vorming van stapelwolken en buien 
											juist bemoeilijkt; wel kan er 
											overlast ontstaan door 
											luchtverontreiniging. De atmosfeer 
											is stabiel als de gemeten 
											temperatuur minder afneemt met de
											hoogte dan de adiabatische 
											temperatuurverandering aangeeft. |  
																							|  |  
																							| Lucht die probeert op te stijgen, is 
											dan kouder en dus zwaarder dan de 
											lucht in de omgeving en zakt 
											daardoor weer terug naar het niveau 
											waar hij vandaan kwam. De atmosfeer 
											is onstabiel als 
																							de temperatuur 
											sterker afneemt dan de adiabatische 
											temperatuurverandering aangeeft.
											Opstijgende lucht is dan warmer, en 
											daardoor lichter dan zijn omgeving, 
											zodat hij nog verder door blijft 
											stijgen. Natuurlijk kan het 
											temperatuurverloop 
											met de hoogte ook de adiabatische 
											temperatuurverandering volgen; in 
											dat geval is de atmosfeer 
											neutraal. |  
																							|  |  
										
										
											| 
												
													|  |  
													| Neutrale atmosfeer: de 
													gemeten temperatuur (zwarte 
													getrokken lijn) neemt 
													ongeveer evenveel af met de 
													hoogte als de adiabatische 
													temperatuurverandering (rode 
													streepjeslijn) aangeeft |  |  | 
												
													|  |  
													| Stabiele atmosfeer: de gemeten temperatuur neemt (zwarte getrokken lijn) minder af met de hoogte dan 
																																de adiabatische temperatuurverandering
													(rode streepjeslijn) aangeeft. |  |  
																			
																			
																							|  |  
																							| 3.6 Waarnemen en monitoren 
											van de atmosfeer |  
																							|  |  
																			
																			
																							| Voor het maken van 
											weersverwachtingen en voor het 
											monitoren van het klimaat is het van 
											belang om de toestand van de 
											atmosfeer goed te kennen en te 
											volgen. Om dat te kunnen doen zijn 
											talrijke meetsystemen ontwikkeld en 
											in routinematig gebruik. 
											Het meest 'klassiek' is het 
											waarneemstation voor 
											oppervlaktewaarnemingen. Een 
											waarnemer registreert temperatuur, 
											vochtigheid, bewolking, zicht 
											en talrijke andere meteorologische 
											grootheden. De 
											oppervlaktewaarnemingen worden ook 
											verricht vanaf schepen. Overigens 
											wordt het waarnemen wereldwijd meer 
											en meer geautomatiseerd, zodat het 
											aantal automatische waarneemstations 
											en automatische meetboeien sterk 
											toeneemt. |  
																							|  |  
										
										
											| 
												
													|  |  
													| Overzicht van methoden van weerwaarneming |  |  | 
												
													|  |  
													| Radarbeelden |  |  
																			
																			
																							| Gedurende de Tweede Wereldoorlog 
											ontdekte men dat op radarschermen 
											niet alleen vijandige vliegtuigen te 
											zien waren, maar ook 
											neerslaggebieden. Na de oorlog werd 
											deze toepassingsmogelijkheid van de 
											radar verder ontwikkeld en benut.
											Neerslagmetingen met radar zijn een 
											vorm van meten-op-afstand vanaf het 
											aardoppervlak Ook andere 
											meteorologische grootheden kunnen 
											vanaf de grond op afstand gemeten 
											worden; zo bepaalt men wind, 
											temperatuur- en vochtprofielen met 
											dopplerradars en akoestische en 
											optische meetapparatuur. |  
										
										
											| 
												
													|  |  
													| Automatisch KNMI-waarneemstation Hoogeveen |  |  | 
												
													|  |  
													| KNMI-Meetmast te Cabauw |  |  
																			
																			
																							|  |  
																							| Naast waarnemingen van het 
											aardoppervlak zijn er ook gegevens 
											nodig van hogere niveaus in de 
											atmosfeer. Meetmasten komen hooguit 
											enkele honderden meters hoog. De 
											hoogste meetmast 
																						van Nederland staat 
											in Cabauw en is 225m hoog. 
											Aanvankelijk werkte men om wat hoger 
											te komen wel met vliegers, maar 
											tegenwoordig gebruikt men 
											radiosondes, die omhoog gelaten 
											worden
											aan een ballon. De 
											radiosondes meten temperatuur, 
											vochtigheid, luchtdruk, wind en 
											hoogte. De gegevens worden 
											opgevangen in een grondstation en 
											doorgesluisd naar meteorologische 
											gebruikers
											overal ter wereld. Verder werkt men 
											nu ook steeds meer met 
											vliegtuigwaarnemingen om informatie 
											te verkrijgen over de toestand van
 de bovenlucht. Op veel lijnvluchten 
											van commerciële 
											luchtvaartmaatschappijen gaat 
											apparatuur mee om temperatuur, vocht 
											en wind te kunnen bepalen op 
											vlieghoogte.
 |  
																							|  |  
										
										
											| 
												
													|  |  
													| Beeld Meteosat |  |  | 
												
												
													|  |   |  
													| Zeewater temperatuur |  |  
																			
																			
																							|  |  
																							| Sinds 1960 worden weersatellieten 
											ingezet om de atmosfeer te 
											monitoren. De eerste weersatellieten 
											leverden uitsluitend beelden van 
											aardoppervlak en bewolking. Nu zijn 
											de satellieten omvangrijke 
											meetplatforms vanwaaruit allerlei 
											meteorologische metingen worden 
											verricht. Men spreekt van 'remote 
											sensing: meten op afstand'. Naast 
											wolkenbeelden leveren de satellieten 
											gegevens over temperatuur, 
											vochtigheid en wind op verschillende 
											hoogtes in de atmosfeer. Ook kan men 
											de data bewerken tot allerlei 
											producten, bijvoorbeeld een beeld 
											met zeewatertemperaturen. |  
																							|  |  
																							| Bron:
															
															Weerkunde - 
															Meteorologie voor 
															iedereen (Kees 
															Floor) |  |  |  |  |