Meteorologische encyclopedie - hoofdstuk P
 
 
Paardenbreedten:
Gebied met windstilte of weinig wind bij de subtropisch hogedrukgebieden rond 30 graden Noorder- en Zuiderbreedte. Ook wel horse latitudes of doldrums genoemd. De naam paardenbreedten is afgeleid van de ontdekker, de Britse scheepsofficier en ontdekkingsreiziger Sir James Ross (1800-1862). Een Duits geograaf las de naam Ross-latitudes en vertaalde het woordje Ross (Duits voor paard) als Pferdenbreidten. Die naam is een eigen leven gaan leiden en zijn er allerlei fabels aan verboden. In de Encyclopedia Britannica wordt de naam paardenbreedten in verband gebraacht met zeelieden die in de stiltegordels drinkwater wilden besparen en daarom hujn paarden overboord gooiden.(Bron: Hugo Poppe, Weerwijzertjes, over wolken, weer en wind, Brugge, String, 1991).
 
Paddestoelwolk:
Wolk, die zich aanvankelijk vertikaal ontwikkelt, doch zich later horizontaal uitbreidt (tegen een inversie).
 
Pampero:
Lokale wind in Argentinië. De wind waait vanaf de Andes over de pampa tot in Rio de la Plata en de Braziliaanse kust. De wind hangt samen met de passage van een koufront, voert polaire lucht aan en brengt doorgaans erg slecht weer, zware onweders, stortregens en sterke temperatuurdalingen.
 
Pampero limpo:
Lokale wind in Argentinië. Een zuidelijke wind vanaf de pampa naar Rio de la Plata. In tegenstelling tot bij de pampero en de pampero sucio blijft de lucht helder.
 
Pampero sucio:
Lokale wind. Het is een siroccoachtige westenwind in la Plata in Argentinië. Door de aanvoer van polaire lucht is het doorgaans een koude wind,
die veel zand en stof vanaf de pampa aanvoert.
 
Pannenkoekenijs:
IJsschotsen die, door voortdurend tegen elkaar botsen, een min of meer ronde vorm aan zijn gaan nemen. Dit als gevolg van golfslag in open water.
 
Pannus:
Rafels, flarden. Meteorologisch: aanduiding voor slecht weer wolk.
 
Paradox van Bjerkness:
Door de Noorse meteoroloog Bjerkness beschreven fenomeen: het stijgen van de luchttemperatuur na het passeren van een koufront.
Dit verschijnsel kan met name optreden bij koufrontpassages overdag in het warme seizoen. Zodra het koufront gepasseerd is, zetten dalende luchtbewegingen in. De lucht warmt dan in een adiabatisch proces op. Daarbij komen soms felle opklaringen voor, zodat de zon ook nog een
bijdrage levert aan het tegengaan van de verwachte temperatuurdaling.
 
Parallel: (breedtecirkel)
Denkbeeldige hele cirkel evenwijdig aan de evenaar, getrokken om plaatsbepaling op aarde mogelijk te maken. Inclusief de evenaar zijn er 179 breedtecirkels. Naar de polen toe worden de cirkels steeds kleiner. De evenaar heeft men gesteld op 0° breedte. Vanaf deze lijn zijn er 89 hele
cirkels ten noorden van deze lijn getrokken en 89 hele cirkels ten zuiden van deze lijn. Samen met de meridianen vormen deze cirkels het graadnet, zodat elke plaats op de wereld een uniek snijpunt van een meridiaan en een parallel heeft.
 
Parelmoerwolk: 
Een parelmoerwolk of polaire stratosferische wolk is een soort wolk die op zeer
grote hoogte, in de stratosfeer voorkomt. De meeste wolken, die bestaan uit waterdruppeltjes of ijskristallen, komen voor in de onderste twaalf kilometer van
de atmosfeer. Deze luchtlaag kan veel vocht bevatten dat bij afkoeling overgaat in waterdruppeltjes of ijskristallen en zichtbaar wordt als wolken. Boven twaalf kilometer hoogte bevindt zich een luchtlaag die ook wel stratosfeer wordt genoemd. Hier
bevindt zich ook het meeste ozon en daarom spreekt men ook wel van de ozonlaag. 
 
De ozonlaag bevat vrijwel geen water en ook wolken komen op deze hoogte zelden voor. Alleen bij temperaturen onder -80°C kunnen zich op deze hoogte wolken vormen. Deze tamelijk kleine wolken worden vanwege hun prachtige kleurschakeringen parelmoerwolken genoemd. De kleurenpracht houdt verband met de zeer kleine ijskristallen waaruit de wolken bestaan. De kleuren zijn het best te zien enige tijd na zonsondergang of vóór zonsopgang als het aan het aardoppervlak donker is, maar op twintig kilometer hoogte de zon nog schijnt. Parelmoerwolken kunnen dus ontstaan in gebieden waar het op grote hoogte in de atmosfeer extreem koud is. In de winter kan dat gebeuren aan de lijzijde van hoge bergen, als het daar hard waait. Vooral in Groenland en Noorwegen komen ze voor en sommige winters worden ze ook op zuidelijker gelegen plaatsen in Europa waargenomen. 
 
Parelmoerwolk in het poolgebied
 
Parels van Bailly: 
Bij een zonsverduistering de laatste (of na de totaliteit de eerste) lichtstralen die door de maandalen schijnen, ook wel Baily's Beads genoemd.
Bij de laatste lichtstraal is de corona al te zien en we spreken dan wel van de diamantring.  
 
Parhelische kring door de zon  Foto: M. Verstraaten
 
Parhelische kring: 
Een melkwitte kring door de zon met het zenit als middelpunt. Dit lichtverschijnsel hoort tot de halo's, optische verschijnselen die ontstaan door breking van licht in ijskristallen. Er bestaat een grote verscheidenheid aan halo's doordat ijskristallen op veel verschillende manieren kunnen
breken. De meest voorkomende halo's zijn de kleine kring, een kring op 22 graden rond zon of maan soms met raakbogen en bijzonnen, heldere vlekken op 22 graden ter weerszijden van de zon. Daarnaast onderscheiden we de grote kring op 46 graden van de zon, de circumzenitale
boog, een omgekeerde boog op 46 graden boven de zon en zuilen boven en onder de zon.
 
De parhelische kring staat in tegenstelling tot andere halo's evenwijdig aan de horizon. Bovendien maakt de zon deel uit van de kring. Het deel van de ring tegenover de zon wordt indirect door de zon gevormd, vooral door interne reflecties van de ijskristallen.
 
Pascal, Blaise: 
Blaise Pascal (1623-1662) was een Franse wis- en natuurkundige, wijsgeer en schrijver die onderzoek deed naar de barometer waarvan hij de werking verklaarde uit de luchtdruk. Pascal experimenteerde daarmee en plaatste in zijn woonplaats Rouen een huizenhoge waterbarometer.
In 1648 wist zijn zwager Périer de theorie van Pascal aan te tonen door de barometerstand te meten aan de voet en op de top van de Puy de Dôme in Frankrijk. 
 
Het Internationale Systeem van Eenheden (SI) schrijft de Pascal voor als de eenheid van druk. Ook in de meteorologie raakt dat steeds meer ingburgerd en verdringt de HectoPascal de millibar. De luchtdruk is normaal op zeeniveau ruim 100.000 Pascal. Hecto betekent honderd, zodat 100.000 Pascal gelijk is aan 1000 hectoPascal (hPa). De hPa is gelijk aan de millibar. 
 
Pasen: 
Pasen wordt gevierd op de eerste zondag na de "kerkelijke" volle maan die op of na 21 maart valt. De kerk is altijd uitgegaan van een vereenvoudigde berekening met de gemiddelde posities van zon en maan en 21 maart als vaste datum voor het begin van de lente. Paaszondag
valt ongeveer in het midden van de jaarlijkse paascyclus en bepaalt ook wanneer de andere kerkelijke feestdagen binnen deze cyclus vallen.
Het voorjaar, wanneer Pasen wordt gevierd, kent sterk wisselende weersomstamdigheden. Omdat ook de Paasdata wisselen kan het weer met Pasen van jaar tot jaar sterk verschillen en zowel een zomers als een winters karakter hebben. 
 
Passaat: 
Zijn winden ten noorden en ten zuiden van de evenaar. Ten noorden van de equator heeft men de NO-passaat en ten zuiden ervan de ZO-passaat. Was de corioliskracht (door de rotatie van de aarde) niet van toepassing geweest dan waren het gewoon noorden- en zuidenwinden.  
 
Penumbrale schaduw: (halfschaduw) 
De schaduw die de maan op de aarde werpt bij een zonsverduistering en waarbij de zon niet geheel door de maan wordt bedekt. 
 
Perigeum: 
Punt op de ellipsvormige maanbaan waar de maan het dichtst bij de aarde staat (356.400 km). 
 
Perihelium: 
Het punt op de ellipsvormige aardbaan waar de aarde het dichtst bij de zon staat (147 miljoen km).In het perihelium, op 3 januari, midden in de winter dus staat de aarde dus het dichts bij de zon. In het aphelium staat de aarde het verst van de Zon. 
 
Perioden met regen of sneeuw: 
Term die kan voorkomen in een weersverwachting. Bij perioden met regen (of sneeuw) hoort een gelaagde bewolking, zoals dat bij de passage van een frontaal systeem het geval is. De regen (of sneeuw) valt van tijd tot tijd in vrij langdurige perioden.
Is dat niet het geval, dan wordt gesproken van af en toe regen (of sneeuw). 
 
 
Seizoenscyclus (Bron: KNMI) 
 
Perioden met zon: 
Term die in een weersverwachting kan voorkomen. Over een dag genomen vertegenwoordigt deze term een zonneschijnpercentage van 20 tot 60. In een tijdspanne dat er sprake is van zon, mag de hemelkoepel voor een deel bedekt zijn met wolken. Met de term zonnige perioden wordt bedoeld dat in de periode dat de zon schijnt, er (vrijwel) geen bewolking is. De bijbehorende nachttermen zijn resp. opklaringen en heldere perioden. 
 
Perlucidus: 
Wolkenvariëteit van de wolkengeslachten altocumulus en stratocumulus. De wolkenformaties zijn te zien als uitgestrekte velden, met daarin zeer kleine openingen, waardoor nog juist zichtbaar is wat zich daarboven bevindt. 
 
Permafrost: 
Permanent bevroren bodem. Deze komt met name voor in Alaska en Siberië en kan tot meer dan 300 m diepte bevroren zijn. In de zomer
ontdooit alleen de bovenlaag, terwijl de bodem daaronder bevroren blijft. Op deze manier ontwikkelen zich moerassige omstandigheden.
Dit verschijnsel veroorzaakt grote problemen voor gebouwen en wegen.  
 
Persistente contrail: 
Een contrail (vliegtuigcondensatiestreep) die langer dan 10 minuten zichtbaar blijft.
De persistentie is voornamelijk afhankelijk van de vochtigheid van de omgevingslucht en de windsnelheid. Is de lucht bij aanvang erg vochtig dan zal de contrail minder snel oplossen.
Een luchttemperatuur van tussen de -50°C en -60°C en een relatieve vochtigheid van tenminste 80% zijn ideale omstandigheden voor de vorming van persistente contrails.
Bij -45°C tot -50°C zijn de contrails vaak zwak en kort persistent.  
 
Persluchtanemometer: 
Anemometer waarbij gebruik wordt gemaakt van perslucht, die onder in de poot van een, verticaal opgestelde, T-vormige buis wordt geblazen. De lucht moet door de twee
horizontale armen, waarin de statische druk wordt gemeten, wegstromen. Als er nu wind is evenwijdig aan de buis, dus precies gericht op één van de armen, zal er in de horizontale buizen een drukverschil ontstaan, hetgeen een maat is voor de windsnelheid. 
 
Contrails
 
Pileus:  
(spreek uit: piléjus) -hoed, kapje. Meteorologisch: Altocumulus bankje, meestal boven een Cumuluscongestus en Cumulonimbus calvus en
ontstaan door optilling van een hoeveelheid met waterdamp verzadigde lucht. 
 
Pingo: 
Een heuvel die ontstaat bij oppersing van de grond door een zich in de grond bevindende en zich uitdijende ijslens. 
 
Pinksteren: 
Pinksteren valt altijd op de 7e zondag na Pasen, dat wordt gevierd op de eerste zondag na de "kerkelijke" volle maan die op of na 21 maart valt.
De uiterste data liggen tussen 11 mei en 14 juni, klimatologisch een heel fraaie periode met grote kans op zon en warmte. Het Nederlandse weer
is echter zeer wisselvallig waardoor ook het Pinksterweer, ondanks de gunstige gemiddelde weercijfers, soms kan tegenvallen.  
 
Piteraq: 
Zo noemt men in Denemarken een noordwesterstorm die vergezeld gaat met windstoten van orkaankracht. 
 
Plaatselijkheidsterm: 
In weersverwachtingen gebruikte terminologie, met name in relatie tot neerslagtermen. Wanneer men een tiental plaatsen, gelijkmatig over het
land verdeeld, in gedachten neemt, is het volgende overzicht van toepassing. 
0-2: Vrijwel nergens, bijna nergens Kleine kans 
3-7: Plaatselijk, op verscheidene plaatsen Mogelijk 
88-10: Vrijwel overal, op de meeste plaatsen Grote kans 
 
PLAT: 
Codewoord dat deel uitmaakt van een SYNOP, waaruit wordt opgemaakt dat deze meteorologische code afkomstig is van een boorplatform ten behoeve van olie- of gaswinning op zee. Wordt er niet naar olie of gas geboord, dan wordt het codebericht voorzien van de roepletters RIGG.
Voor andere waarnemingsstations op zee wordt het woord SHIP gebruikt. 
 
Platzee: (vlakzee)  
zee met een maximale diepte van 200 m. Dit soort zee bevindt zich voor het grootste deel boven het continentaal plat en vormt als het ware een voortzetting van de oceaan. De Noordzee is een platzee. 
 
Plot: 
Grafische weergave van waarnemingen op een weerkaart. Vroeger werd dit aan de hand van de via de telex binnenkomende waarnemingen met de hand gedaan. Tegenwoordig gebeurt het automatisch, door computergestuurde tekenmachines (plotautomaten). 
 
Pluviograaf: 
Automatisch registrerende pluviometer. 
 
Pluviogram: 
Registratie van een pluviograaf op een papieren strook. Op deze manier kan m.n. de neerslagintensiteit worden afgelezen. 
 
Pluviometer: 
Toestel om de neerslaghoeveelheid te bepalen. Een pluviometer bestaat meestal uit een trechter met een gekende oppervlakte en iets om de opgevangen neerslag te verzamelen (in zijn eenvoudigste vorm een fles). Door de opgevangen hoeveelheid water te meten en te delen door de oppervlakte van de trechter bekomt men de neerslaghoeveelheid in liter per vierkante meter of millimeter.  
 
PM10: 
Gedeelte van de aërosolen waarvan de deeltjes een diameter hebben die kleiner is dan 10 micrometer. Door hun kleine afmetingen kunnen deze
diep in de longen binnendringen en daar de uitwisselingsprocessen beïnvloeden. De gemeten PM10 waarde geeft de concentratie van de deeltjes in massa per volume-eenheid (microgram per kubieke meter) 
 
PM2.5: 
Gedeelte van de aërosolen waarvan de deeltjes een diameter hebben die kleiner is dan 2.5 micrometer. Door hun bijzonder kleine afmetingen zijn
de PM2.5 deeltjes nog schadelijker voor de gezondheid dan PM10. 
 
Polair: 
Polair betekent afkomstig uit de poolstreken, maar de lucht komt niet rechtsreeks van de pool vandaan. Het brongebied van polaire lucht ligt op
de gematigde breedten, tussen de 40e breedtegraad en de poolcirkel. Onderscheid wordt gemaakt tussen continentaal polaire lucht (cPL), droge vrieslucht uit Rusland en Siberië en maritiem poliare lucht (mPL) die ons land bereikt vanaf de Atlantische Oceaan. Die lucht is vochtig met vrij
normale tot iets boven normale temperaturen als het brongebied van de lucht zuidelijk van ons ligt. 
 
Polair maximum: 
Als gevolg van de aardrotatie komen er per hafrond 3 luchtcirculatie-cellen voor. Aan de polen is er altijd een hoge luchtdruk als gevolg de neerdalende koude lucht. Dit continue hogedrukgebied wordt ook wel polair maximum genoemd. 
 
Foto: P. Hattinga Deventer 
 
Polaire stratosfeerwolken:  
Ook op grote hoogte in de stratosfeer kan bewolking voorkomen, zogenoemde polaire stratosfeerwolken (PSC) en de kleurrijke parelmoerwolken. Beide wolkensoorten bestaan
uit ijskristallen. Bij parelmoerwolken worden de ijskristallen snel gevormd nadat de lucht
over een bergrug gestroomd is.  
 
Polaire stratosfeerwolken zijn zeer grote ijle wolken die zich kunnen vormen boven de poolstreken. Ook in Nederland komen ze regelmatig voor als de lucht op 20-22 kilometer hoogte zeer koud is. Ze zijn echter moeilijk te herkennen omdat ze zo ijl zijn, en omdat ze zelf geen opvallende kleur hebben. 
 
Polaire weersatelliet: 
Type weersatelliet, zoals de Amerikaanse NOAA-satelliet, die een baan rond de aarde beschrijft op zon 800 tot 850 km hoogte over de polen. Doordat de aarde onder de satelliet doordraait vliegt de satelliet over steeds een ander deel van de aarde. Ongeveer tweemaal per dag komt een dergelijke satelliet over Nederland. De satelliet scant voortdurend een strook van het aardoppervlak onder zich af. Vanwege de steeds veranderende invalshoek, zijn de beelden van deze satellieten niet geschikt voor animaties.  
 
Polaka: 
Lokale wind in Tsjechië. Het is een noordoostelijke koude valwind, die vanuit het bergachtige Sudetenland naar het lager gelegen Bohemen waait. 
 
Polar low: 
In het winterhalfjaar kan een koude noordenwind sneeuwbuien naar ons land voeren. Soms groeperen de buien zich en sneeuwt het enige tijd.
Vooral wanneer in de noordelijke stroming een lagedrukgebiedje meetrekt, een “polar low” genaamd, kan er een dik pak sneeuw vallen. Dergelijke sneeuwstoringen kunnen verrassend uitpakken niet alleen met zware sneeuwval maar ook met windstoten. Het KNMI geeft bij sneeuw en
windstoten extra waarschuwingen uit. Wanneer het extreem wordt met op grote schaal, ter grootte van minstens een provincie, zeker 5,5 cm sneeuw waarvan meer dan 5 cm sneeuw binnen een uur valt of zeer zware windstoten van meer dan 100 km/uur gaat een Weeralarm uit.  
 
Poolbanden: 
Cirrus banden die, parallellopend, de indruk wekken in één punt samen te komen (convergeren) vanwege het perspectief. Vaak een 'straalstroom'-verschijnsel.  
 
Poolcirkel: 
Breedtecirkel gelegen op 66,5° NB en ZB. In het gebied tussen de poolcirkels en de polen gaat de zon gedurende een bepaalde periode in het jaar
niet onder. Dit verschijnsel wordt de middernachtzon genoemd. Naarmate men dichter bij de polen komt, worden, afhankelijk van het seizoen,
de pool dag en poolnacht steeds langer. Op de polen zelf duren ze een half jaar. 
 
Poolklimaat: 
Een poolklimaat is volgens de klimaatindeling van Köppen heel koud: van zomerweer is geen sprake en de warmste maand heeft een gemiddelde temperatuur van minder dan 10 graden. Het poolklimaat wordt onderverdeeld in een toendraklimaat (boomloze zone in de streek tussen de ijskap
en de boomgrens van Noord-Amerika en Eurazië, die 8 tot 10 maanden lang bevoren is en warmste maand kouder dan gemiddeld 10 graden) en
het sneeuw- en ijsklimaat (acrtische toendra) ten noorden daarvan (eeuwige vorst en warmste maand kouder dan gemiddeld 0 graden).  
 
Poollicht: 
Het poollicht krijgt ook de naam van zuider- of noorderlicht. Het is een kleurrijk lichtverschijnsel dat zich op grote hoogte boven onze hoofden afspeelt: in de ionosfeer. Het poollicht komt voor op hoogten tussen de 70 en 700 kilometer. In de meeste gevallen echter situeert de hoogte zich tussen de 100 en 150 km. Het frequent voorkomen van het poollicht hangt samen met de 11-jarige zonnevlekkencyclus. De van de zon afkomstige protonen en elektronen slaan
de stikstof en zuurstof aan die deze lichtverschijnselen geven. Het magnetische veld van de aarde zorgt ervoor dat alleen aan de polen deze van de zon afkomstige deeltjes dieper in de atmosfeer kunnen doordringen waarbij ionisatieprocessen optreden. 
 
Poolsneeuw: 
Bij rustig weer en zeer lage temperaturen van meer dan 8 graden onder nul
kan er zelfs bij een wolkenloze of vrijwel onbewolkte hemel sneeuw vallen, poolsneeuw genaamd. De ijsnaaldjes of ijsplaatjes schitteren zilverkleurig in het zonlicht en kunnen bijzondere haloverschijnselen vertonen.  
 
 
Poolstreken: 
De gebieden rond de Noordpool (Arctica) en rond de Zuidpool (Antarctica) worden de poolstreken genoemd. De gebieden binnen de poolcirkels worden de poolgebieden genoemd. De gebieden bestaan uit grote ijskappen: Antarctica bevat ongeveer 95% van alle ijs op de aarde. IJs is van belang voor het klimaat: wit ijs weerkaatst zonlicht dat de aarde anders zou verwarmen. In het ijskoude klimaat op Antarctica zal een enkel
graadje warmer niet meteen tot een grootschalige afsmelting leiden, mogelijk verdwijnt er wel een beetje ijs aan de randen. Ook het langzaam afsmelten van ijskappen kan echter al een aanzienlijke stijging van de zeespiegel tot gevolg hebben.  
 
Postfrontaal: 
Bepaald weerfenomeen, zoals felle opklaringen of juist regen, achter het front. Het tegenovergestelde is prefrontaal. 
 
Potentiële energie: 
De energie van een lichaam of voorwerp door zijn positie in het gravitaieveld of de energie die nodig is om een voorwerp tot een bepaalde hoogte
te brengen vanaf een standaard niveau. 
 
Potenieel neerslagtekort: 
Wordt berekend door het KNMI uit de hoeveelheid neerslag minus de verdamping. Dit gebeurd alleen in de periode april t/m september omdat die maanden het groeiseizoen vormen. In het extreem droge jaar 2003 liep het tekort o tot 230 mm. In het recorddroge jaar 1976 werd het zelfs
330 mm. 
 
Potentieel onstabiel: 
Luchtlaag die van oorsprong stabiel is, maar die na optilling onstabiel wordt. De oorzaak van die verandering ligt besloten in de vochtverdeling in de luchtlaag. 
 
Praecipitatio: 
Zich uitstortend. Meteorologisch: neerslag gevend. 
 
Prebaratic: 
Met de hand getekende prognose van de luchtdrukverdeling voor een bepaalde tijd vooruit. 
 
Prefrontaal: 
Bepaald weerfenomeen dat zich vóór een front uit manifesteert, zoals felle opklaringen of juist regen. Het tegenovergestelde is postfrontaal. 
 
PROB: 
Afkorting, die vooral wordt gebruikt in de TAF en de TREND. De afkorting dient om een bepaalde waarde toe te kennen aan een verwachtings-element. PROB 30 betekent bijvoorbeeld, dat de kans dat het verwachte weerselement daadwerkelijk optreedt, 30% bedraagt. Deze term wordt vooral gebruikt bij weerselementen als buien, onweer en mist. 
 
Prognose: 
Na de analyse is de prognose de vijfde stap in de productielijn van een weersverwachting. Aan de hand van zijn analyses maakt de meteoroloog prognoses van toekomstige ontwikkelingen van de weersystemen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen zeer-korte-termijnverwachtingen (nowcasting), korte-termijnverwachtingen, middellangetermijnverwachtingen en lange-termijnverwachtingen. De volgende stap in de productielijn
is de weervertaling. 
 
Propelleranemometer: 
Rotatie-anemometer die bestaat uit een propeller, die op de neus van een windvaan, dwars op de lengteas van de vaan, is geplaatst.
De rotatiesnelheid van de propeller is een maat voor de windsnelheid. 
 
Protuberans: 
Uitbarsting op de zon, die soms wel een miljoen kilometer in de ruimte reiken. Tijdens een eclips soms zichtbaar als rode of roze uitsteeksels aan
de zwarte maanrand. 
 
Psychrometer: 
Toestel voor het meten van de vochtigheid van de lucht. Een psychrometer bestaat uit 2 thermometers. Eén daarvan meet de gewone luchttemperatuur. Deze thermometer wordt ook de 'droge bolthermometer' genoemd. De tweede thermometer heeft iets speciaals: het reservoir
is omwikkeld met een vochtig doekje of kousje dat met een klein waterreservoir verbonden is. Deze thermometer heet dan ook 'natte bolthermometer'. Hoe werkt het nu? Wanneer de relatieve luchtvochtigheid minder dan 100% bedraagt (dus niet verzadigd), dan kan er water uit
dit kousje verdampen. Verdamping kost energie en deze energie wordt onttrokken aan het kwik in het reservoir van de tweede thermometer. Daardoor gaat deze tweede thermometer een lagere temperatuur aanwijzen dan de eerste. Aan de hand van het temperatuurverschil tussen beide kan o.a. de relatieve vochtigheid, dauwpunt, enz. worden bepaald. Dit is een vrij ingewikkelde berekening zodat op de meeste psychrometers een tabel is aangebracht waardoor men de relatieve vochtigheid eenvoudig kan aflezen. 
 
Psychrometer van Assmann: 
Psychrometer die in het algemeen voor incidentele waarnemingen wordt gebruikt. De twee thermometers zijn ieder in een eigen beschermhuls bevestigd. Bovenaan het instrument bevindt zich een roterende luchtpomp, die door de beschermhulzen lucht aanzuigt, zodat elke thermometer
zijn eigen luchtstroom heeft. 
 
Psychrometerverschil: 
Verschil tussen de droge-boltemperatuur en de natte-boltemperatuur. Een maat dus voor de hoeveelheid vocht in de lucht. Bij gelijke luchttemperaturen, duidt een groter psychrometerverschil op drogere lucht. 
 
Puelche: 
Lokale wind aan de kust van Chili. Dezelandwind is vernoemd naar een stam van pampa-Indianen, de Puelches. Het is een warme oostelijke
valwind met duidelijke föhneigenschappen, die vanuit het Andesgebergte waait. De wind wordt ook wel terral genoemd. 
 
Puntverwachting: 
Weersverwachting, die een betrekkelijk klein gebied bestrijkt. Met name in deluchtvaartmeteorologie wordt dit type verwachtingen geproduceerd
ten behoeve van binnenkomende vliegtuigen. 
 
Purga: 
Lokale wind in Rusland. Het zijn hevige sneeuwstormen, die in de winter over de toendra en de taiga waaien, en zeer koude continentaal polaire
lucht (cPL) of arctische lucht (AL) aanvoeren. 
 
Pyranometer: 
Toestel voor het meten van diffuus en directe zonnestraling.  
 
 

      Bron: Wikipedia-nl Wikipedia-en Wikipedia-fr  
 
    Categorieën: Meteorologische Encyclopedie  I  Meteorologie  I  Weer A tot Z
 
 
Web Design